In het boek Lead Plants kiezen auteurs Nadia Werkers en Rudy Martens voor een ander geluid. Ze beschrijven de optimale rol en strategie van dochterondernemingen binnen grote multinationals in de industrie, tegen de achtergrond van een nieuwe industriële revolutie. Ze gaan hierbij – zoals de achterflap al aangeeft – in op ‘Vlaamse koplopers in industrieel ondernemen’.
‘Lead Plants’ zijn dochterondernemingen die uitblinken in een bepaalde discipline of competentie en daarom van belang zijn voor het moederbedrijf. Deze bedrijven moeten naast de toegenomen mondiale concurrentie ook voortdurend concurreren binnen een multinationaal concern. De auteurs Nadia Werkers en Rudy Martens hebben hiervoor het Lead Plant-model ontwikkelt, wat bestaat uit 5 sleutels waar de Lead Plant aan kan draaien om de eigen positie te verbeteren. Deze sleutels zijn: Visie en Strategie, Leiderschap, Kennis en Competenties, Fungeren als Kennispartners, en Innovatiestrategie. Zo op het eerste oog heel logische categorieën, maar ook weinig spannend. En dat is meteen ook mijn grootste bezwaar bij het boek: alles wat er in staat is waar, maar nauwelijks vernieuwend.
Zo lees ik behoorlijk wat open deuren. De lead plant moet zich voldoende onderscheiden, zodat het van waarde is voor het moederconcern. Het moet continu de processen en de producten verbeteren en de kosten verlagen om zo een goede positie op te bouwen in het concern. Ook moet het specifieke competenties ontwikkelen. Ja nogal logisch, in feite moet elk bedrijf dit doen. Dat je een strategie het beste implementeert door verantwoordelijken aan te wijzen, met KPI’s te werken, open te communiceren en de medewerkers er bottom up goed bij te betrekken zijn relevant, maar geen nieuwe inzichten. Ook de case studies ‘uit de praktijk’ worden niet heel spannend en blijven hangen bij algemeenheden. De jonge talentenpool bij Arcelor Mittal in Gent, bestaande uit zo’n 30 engineers die zich voltijds richten op modelleren van productie- en logistieke processen om optimalisaties op te sporen, sprak nog het meest tot mijn verbeelding.
Het boek kaart wel een probleem aan waar de grote industriële clusters in Europa mee te maken hebben. Het potentieel voor groei voor de meeste Europese industriële bedrijven ligt voornamelijk in differentiatie of productiviteit. Dit is echter vaak niet zo geliefd bij het moederconcern. Om productiever te worden of zich te kunnen differentiëren, moeten er immers vaak grote investeringen worden gedaan in kennis, automatisering en nieuwe productlijnen. Ook heeft Europa de best presterende industrie wereldwijd wanneer het op lage emissie van CO2 aankomt. Maar deze ‘groenere’ industrie verliest marktaandeel aan regio’s waar de productievestigingen significant meer CO2 uitstoten voor soortgelijke producten en processen.
De auteurs eindigen het boek met het hoofdstuk Industrie 2025-2035. Hier hoop ik dan eindelijk meer te lezen over de op de achterflap genoemde ‘nieuwe industriële revolutie’. Maar als strateeg met een grote belangstelling voor de toekomst valt dit hoofdstuk mij tegen. Ook hier lees ik weinig nieuwe inzichten. Alles wordt slim (Internet of Things), waardoor zusterplants door toegenomen transparantie nog makkelijker te vergelijken zijn voor het moederconcern. Big Data en Process Mining zal helpen steeds verbeterpotentieel op te sporen, en organisaties worden kleiner en decentraler.
Kortom, het boek Lead Plants gaat voornamelijk in op de noodzaak van continue verbeteren en optimaliseren van productietechnieken en maar heel beperkt op de nieuwe industriële revolutie en wat dat betekent voor de productie van grote industriële dochterondernemingen. Daardoor is het vooral interessant leesvoer voor operationele managers en minder voor iedere andere lezer met een interesse in de toekomst van de industrie.