Morgen maak ik hem af start bij de werving, sollicitaties en proeftijd en eindigt waar een doorgewinterde en veelzijdige directiesecretaresse aan het woord is. Het opgeleide raspaardje, altijd acterend op de achtergrond, die ongelofelijke zaken uit de praktijk te melden heeft. Het boek is luchtig van toon, doorspekt met anekdotes, en het leidt u zonder gêne rond in de wondere wereld van het directiesecretaressevak en langs de topmanagers voor wie zij werken.
In Morgen maak ik hem af start Katharina Münk met een impressie van de treurige werkelijkheid. Zij vertelt over het algemene beeld dat managers hebben van hun secretaresse. In een geschetste praktijksituatie wordt de teneur gezet: het onverwachte antwoord van de secretaresse dat zij de pizzakoerier is, lijkt meer stof tot gesprek op te leveren dan haar werkelijke beroep van directiesecretaresse. De omgeving waarin zij werkt, kan haar status nog enigszins positief beïnvloeden.
De carrière van een directiesecretaresse begint bij het solliciteren: de contacten met het bemiddelingsbureau en de overtuigingskracht die aan de dag wordt gelegd om haar naar de droombaan te lokken. Ook het management lokt haar naar een functie waarvan de geschetste taakinhoud nogal verschilt van de werkelijke, bepaald minder tot de verbeelding sprekende, inhoud. Münk wisselt anekdotes over haar belevingen af met inzichten in de kwaliteit van degenen die de sollicitatiegesprekken met haar voeren. Haar gesprekspartners komen er over het algemeen niet heel goed vanaf. De anekdotes zijn vermakelijk, maar de gedachte bekruipt mij dat zij overdrijft.
Wrange humor ontmoet u bij de beschrijving hoe je als directiesecretaresse je proeftijd kunt doorkomen. De schrijfster schetst de proeftijd als een zak vol verrassingen, waarvan je de inhoud na ongeveer drie maanden doorziet. Dit leidt tot de vraag: waaraan heb ik zulke bazen verdiend? In de verhalen komen de managers voorbij als holbewoner, bedrijfseconomische superman, beul, hypocriet, clublid en narcist. Hierbij laat zij de onaangename eigenschappen van de verschillende managers zien. De smakeloze cadeaus die zij krijgt – met als uitsmijter een chocolade-ei waarvan de consumptiedatum al anderhalf jaar is verstreken – staan voor de desinteresse van de manager voor hun secretaresse.
In het hoofdstuk In hogere sferen ridiculiseert zij de hang naar status in het reisgedrag van de bazen, waarbij goldcards en airmiles een belangrijke rol spelen. Gelukkig wordt het zelfbeeld van de secretaresse zelf onder de loep genomen. Van toppers naar grijze muizen, moedige leeuwinnen, de secretaresse met het klassieke imago en het flesje nagellak op het bureau, tot aan de lijdende secretaresse.
Münk beschrijft vervolgens op hilarische wijze hoe de secretaresse regelmatig het privéleven van de manager moet redden, om vervolgens in het hoofdstuk Erectietijden te verhalen over imponerende, verleidende managers – soms eindigend in een affaire. En dan ineens het serieuze beeld van de manager die behoefte heeft aan echt advies van de directiesecretaresse en zijn getob met de voortschrijdende techniek. Ook komt het MKB even aan bod, waar zij is overgeleverd aan een manisch-depressieve baas, compleet met pistool. Hier ontkom ik niet aan de gedachte: te bizar om waar te zijn.
Maar we maken ook kennis met de ware manager in het verhaal over een ‘zeldzaam exemplaar’: een manager die de toets der kritiek kan doorstaan. De laatste drie pagina’s besteedt Münk ten slotte om u te overtuigen van de meerwaarde van een goede directiesecretaresse.
Waar de hoofdstukinleidingen soms een serieuze observatie doen vermoeden, bezorgen de vele praktijkverhalen mij het gevoel een klucht te beleven. Een overdreven fantasie in een theatervoorstelling, waarbij je denkt: leuk, maar dit is gewoon te gek, dit kan niet waar zijn! Grappig en met cynisme geschreven, maar u kunt zich afvragen of directiesecretaresses blij zijn met deze bespiegeling over hun beroep.
Een verhaal met een knipoog of de rauwe werkelijkheid? Ik laat het oordeel graag aan u als lezer.