

Eva van Vugt is Universitair docent Staatsrecht aan de Universiteit Utrecht. Daarvoor werkte zij als promovenda en docente aan Tilburg University.
Meer over Eva van VugtDe Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk
Een onderzoek naar de veranderingen in de betekenis van artikel 50 Grondwet tussen 1814 en 1983
Samenvatting
‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’, aldus artikel 50 van de Nederlandse Grondwet. Toen deze bepaling in 1814 werd vastgesteld, legde ze vooral vast dat Nederland een eenheidsstaat was. Ons land was destijds nauwelijks een democratie te noemen. Het Nederlandse volk had geen kiesrecht en de Koning had vrijwel alle macht. Sindsdien is veel veranderd: verkiezingen zijn ingevoerd, het kiesrecht is geleidelijk uitgebreid en politieke partijen zijn niet meer weg te denken.
Toch wordt artikel 50 in de staatsrechtelijke literatuur haast uitsluitend uitgelegd vanuit zijn oorspronkelijke betekenis. Maar brengt de onveranderd gebleven tekst van artikel 50 ook mee dat de betekenis van deze bepaling al die tijd hetzelfde is gebleven? Of kan die betekenis in de loop van de jaren zijn gewijzigd?
Om dit te achterhalen onderzoekt Van Vugt hoe Kamerleden, ministers, de wetgever, het parlement, de regering en grondwetscommissies artikel 50 tussen 1814 en 1983 hebben geïnterpreteerd en in hoeverre deze grondwetsbepaling daarbij van betekenis is veranderd.
Trefwoorden
Specificaties
Inhoudsopgave
U kunt van deze inhoudsopgave een PDF downloaden
1 De oudste bepaling van de Nederlandse Grondwet 17
2 Theoretisch kader: constitutionele verandering 20
3 De opzet van dit onderzoek 24
3.1 Onderzoeksvraag 24
3.2 Bronnenonderzoek 24
3.3 Discoursanalyse 28
3.4 Opbouw van deze monografie 31
II 1814-1830 33
1 Een oud ‘Ligchaam van Staat’ met een nieuwe functie 33
1.1 Voorafgaand aan het Soeverein Vorstendom der Nederlanden 33
1.1.1 De Staten-Generaal in de Bourgondische en Habsburgse tijd 33
1.1.2 De Staten-Generaal tijdens de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden 34
1.1.3 De Bataafse revolutie en de Franse inlijving 35
1.2 Voorbereidingen voor een nieuwe grondwet 36
1.2.1 Aanvaarding der soevereiniteit ‘onder waarborging eener vrije constitutie’ 36
1.2.2 De ‘Schets’ van Van Hogendorp 37
1.2.3 De vergaderingen van de grondwetscommissie 42
1.3 De Grondwet van 1814 45
1.3.1 Goedkeuring van het grondwetsontwerp 45
1.3.2 De inhuldiging van Willem I 49
2 De Staten-Generaal in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 49
2.1 ‘Cette réunion devra être intime et complète’ 49
2.1.1 Een bufferstaat tegen Frankrijk 49
2.1.2 Van Soeverein Vorst naar Koning Willem I 51
2.1.3 Noodzaak tot herziening van de Grondwet van 1814 52
2.2 De grondwetsherziening van 1815 52
2.2.1 Tweekamerstelsel 52
2.2.2 Verdeling Tweede Kamerzetels 54
2.2.3 Begrotingsrecht en openbaarheid van vergadering 57
2.2.4 Het recht van petitie en de vrijheid van drukpers 58
2.2.5 ‘Goedkeuring’ van het grondwetsontwerp 59
2.3 Kritische en Koningsgezinde Kamerleden 61
2.3.1 ‘Moi, j’existe avant la constitution; les états-généraux n’existent que par elle’ 61
2.3.2 De Staten-Generaal als makke leeuw aan de leiband van de Koning 64
2.3.3 Groeiend verzet tegen Willem I 67
3 Conclusies 72
III 1830-1868 77
1 ‘Eene wettelijke fictie tot eene waarheid maken’ 77
1.1 Na de scheiding van 1830 77
1.1.1 De ‘volhardingspolitiek’ van Willem I 77
1.1.2 De grondwetsherziening van 1840 79
1.1.3 Tegenstrijdige grondwetsbepalingen dankzij een halfbakken grondwetsherziening 81
1.2 Het Negenmannenvoorstel 84
1.2.1 Thorbecke aan zet 84
1.2.2 Reacties op het Negenmannenvoorstel 86
1.2.3 Het revolutiejaar van 1848 88
1.3 De grondwetsherziening van 1848 90
1.3.1 Het ontwerp van de commissie-Thorbecke 90
1.3.2 De voorstellen van de regering tot grondwetsherziening 91
1.3.3 De parlementaire behandeling en goedkeuring van de voorstellen tot grondwetsherziening 93
2 Voltooiing van het parlementair stelsel 95
2.1 De wetgever aan zet 95
2.1.1 Voorstel voor een kieswet in 1849 95
2.1.2 De Kieswet van 1850 97
2.1.3 De Wet op het Nederlanderschap van 1850 102
2.2 Kamerontbinding als middel tot conflictoplossing 104
2.2.1 Ontbinding ter garantie dat de Kamerleden ‘de meening der Natie uitdrukken’ 104
2.2.2 De reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid 107
2.2.3 Vestiging van de vertrouwensregel 111
3 Conclusies 115
IV 1868-1917 119
1 De grondwetsherziening van 1887 119
1.1 Het censuskiesrecht ter discussie 119
1.1.1 Pogingen tot wijziging van de Kieswet 119
1.1.2 De grondwettelijke censuseis steeds meer een doorn in het oog 124
1.1.3 De uitleg van de Hoge Raad over het kiesrecht 126
1.2 Voorstellen tot grondwetsherziening 128
1.2.1 Het kiesrecht 128
1.2.2 Het kiesstelsel 130
1.2.3 Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden 132
1.3 Een tweede poging tot grondwetsherziening 133
1.3.1 De onderwijskwestie als kink in de kabel 133
1.3.2 Voorzien in ‘eene zeer groote uitbreiding der kiesbevoegdheid’ 134
2 ‘Gehakketak’ over de Kieswet 136
2.1 Uitstel van een nieuwe kieswet 136
2.1.1 Voorstel tot herziening der kiesdistricten 136
2.1.2 Een nieuwe Wet op het Nederlanderschap 137
2.2 De nieuwe Kieswet 139
2.2.1 Vooruitstrevend voorstel van minister Tak 139
2.2.2 De Kieswet van Van Houten uit 1896 142
2.2.3 Wijziging Kieswet in 1900 143
3 Grondwetsherziening van 1917 147
3.1 Van partijstrijd naar pacificatie 147
3.1.1 Discussies over algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging binnen partijen 147
3.1.2 Mislukte liberale en confessionele pogingen tot grondwetsherziening 151
3.1.3 Het compromis van Cort van der Linden 154
3.2 De grondwetsherziening in 1917 157
3.2.1 Kiesrecht 157
3.2.2 Kiesstelsel 159
3.2.3 Tweede lezing 164
4 Conclusies 165
V 1917-1946 169
1 Democratisch optimisme 169
1.1 Verbetering van het kiesrecht en het kiesstelsel 169
1.1.1 Invoering van het vrouwenkiesrecht 169
1.1.2 Technische herziening Kieswet 171
1.2 Grondwetsherziening in 1922 173
1.2.1 Het volksinitiatief en het referendum 173
1.2.2 De troonopvolging 175
1.2.3 De Staten-Generaal 175
2 Deceptie over de parlementaire democratie 180
2.1 Opkomst en bestrijding van het nationaal-socialisme 180
2.1.1 ‘Parlement stuurt aan op eigen vernietiging’ 180
2.1.2 De opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging 182
2.1.3 Overheidsmaatregelen tegen de Nationaal-Socialistische Beweging 185
2.2 Revolutionair gedachtegoed verbieden of in het parlement bestrijden? 187
2.2.1 Aanscherping Reglement van Orde der Tweede Kamer 187
2.2.2 Vervallenverklaring Kamerlidmaatschap 189
2.2.3 Verbod op politieke partijen 193
3 De Staten-Generaal tijdens en na de Tweede Wereldoorlog 196
3.1 Onenigheid tijdens de bezetting over het herstel van het parlement na de oorlog 196
3.1.1 Discussie in Londen 196
3.1.2 Discussie in Nederland 199
3.1.3 ‘Herstel en vernieuwing’ 201
3.2 Herstel van de vooroorlogse Staten-Generaal 203
3.2.1 Van een ‘tijdelijke’ naar een ‘voorloopige’ Staten-Generaal 203
3.2.2 Wijzigingen in de Kieswet 207
3.2.3 De verkiezingen van 1946 208
4 Conclusies 209
VI 1946-1967 213
1 Na de Bevrijding 213
1.1 Afscheid van Nederlands-Indië 213
1.1.1 De Republiek Indonesië 213
1.1.2 Soevereiniteitsoverdracht Indonesië 214
1.1.3 De kwestie Nieuw-Guinea 215
1.2 Grondwetsherziening van 1953 217
1.2.1 Introductie van een Grondwetskamer 217
1.2.2 Uitbreiding van het aantal Kamerleden en verlaging van hun minimumleeftijd 218
1.2.3 Wijzigingen met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen 222
1.3 Grondwetsherziening van 1956 224
1.3.1 Positie van de Eerste Kamer 224
1.3.2 Uitbreiding Kamerleden en schadeloosstelling 226
1.3.3 Nieuwe rechtsorde 228
2 Behoud van het kiesstelsel maar uitbreiding van het electoraat 230
2.1 Staatscommissie voor het kiesstelsel en de wettelijke regeling politieke partijen 230
2.1.1 Oproep Tweede Kamer tot aanpassing van het kiesstelsel 230
2.1.2 Het kiesstelsel 231
2.1.3 Wettelijke regeling van politieke partijen 233
2.2 Grondwetsherziening van 1963 235
2.2.1 Overdracht soevereiniteit over Nieuw-Guinea aan Indonesië 235
2.2.2 Leeftijd actief kiesrecht 236
2.2.3 Leeftijd passief kiesrecht 236
2.3 Uitwerking in de Kieswet van 1965 240
2.3.1 Verlaging leeftijd actief kiesrecht 240
2.3.2 Waarborgsom 240
2.3.3 Opkomstplicht 242
3 Veranderingen in de politieke praktijk 242
3.1 Andere werkwijze van de Tweede Kamer 242
3.1.1 De erkenning van het bestaan van fracties 242
3.1.2 Werkverdeling en specialisatie 243
3.1.3 De opkomst van de televisie 244
3.2 Van een verzuild partijlandschap naar één pot nat 246
3.2.1 Rooms-rode coalities na de Bevrijding 246
3.2.2 De opkomst van het regeerakkoord 247
3.2.3 De nacht van Schmelzer 249
4 Conclusies 250
VII 1967-1983 255
1 De Grondwet, het parlementair stelsel en het partijwezen ter discussie 255
1.1 De verkiezingen van 1967 255
1.1.1 De aanloop naar de verkiezingen van 1967 255
1.1.2 Verkiezingsnederlaag voor de traditionele partijen 257
1.1.3 Parlementair debat over staatkundige vernieuwing 258
1.2 Voorbereiding van een algehele grondwetsherziening 262
1.2.1 Proeve van een nieuwe grondwet 262
1.2.2 Eerste rapport van de Staatscommissie aangaande de herziening van de Kieswet 265
1.2.3 Tweede rapport van de Staatscommissie aangaande een gedeeltelijke grondwetsherziening 267
1.2.4 Eindrapport Staatscommissie aangaande een algehele grondwetsherziening 272
1.3 Geen grootschalige grondwetsherziening maar schamel ‘grutterswaar’ 276
1.3.1 Afschaffing opkomstplicht en vergroting effect voorkeursstem 276
1.3.2 Gekozen formateur en districtenstelsel 277
1.3.3 Verlaging leeftijd actief en passief kiesrecht 278
2 Algehele grondwetsherziening van 1983 279
2.1 De Nota inzake het grondwetsherzieningsbeleid 279
2.1.1 Districtenstelsel en gekozen formateur 279
2.1.2 De Eerste Kamer 281
2.1.3 Het referendum 282
2.2 Parlementaire reactie op de Nota inzake het grondwetsherzieningsbeleid 283
2.2.1 Districtenstelsel en gekozen formateur 283
2.2.2 De Eerste Kamer 285
2.2.3 Het referendum 286
2.3 Voorstellen voor een algehele grondwetsherziening 288
2.3.1 Het kiesrecht 288
2.3.2 Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden 289
2.3.3 Samenstelling en bevoegdheden der Staten-Generaal 290
2.3.4 Tweede lezing 294
3 Conclusies 295
VIII Analyse en conclusie 299
1 De veranderde betekenis van artikel 50 Grondwet 299
1.1 Van elk Kamerlid afzonderlijk naar alle Kamerleden samen 299
1.2 Van concurrent van de Soeverein naar houder van het primaat 304
1.3 Van aristocratisch bolwerk naar democratisch gelegitimeerd correctiemechanisme 307
1.4 Van de ingezetenen van het Rijk in Europa naar de Nederlandse kiezers 309
2 Grondwetsinterpretatie in het politieke domein 314
2.1 Artikel 50 Grondwet als referentiepunt in het politieke debat 314
2.2 Verandering in de betekenis van grondwetsbepalingen door continue herinterpretatie 316
2.3 Geleidelijke of schoksgewijze verandering in het constitutionele recht 321
3 Tot slot 323
Epiloog 325
Summary 331
Verkort aangehaalde primaire bronnen 337
Verkort aangehaalde literatuur 343
Geraadpleegde parlementaire documenten 365
Anderen die dit boek kochten, kochten ook
Rubrieken
- cadeauboeken
- computer en informatica
- economie
- filosofie
- flora en fauna
- geneeskunde
- geschiedenis
- gezondheid
- jeugd
- juridisch
- koken en eten
- kunst en cultuur
- literatuur en romans
- mens en maatschappij
- naslagwerken
- non-fictie informatief/professioneel
- paramedisch
- psychologie
- reizen
- religie
- schoolboeken
- spiritualiteit
- sport, hobby, lifestyle
- thrillers en spanning
- wetenschap en techniek
- woordenboeken en taal