Maar toen ik één van de topambtenaren vroeg hoeveel van zijn collega’s met enige regelmaat ook daadwerkelijk in het veld te vinden waren, keek hij me zorgelijk aan. ‘In alle eerlijkheid worden onze beleidsambtenaren in hoge mate opgeslokt door de Kamervragen die dagelijks in enorme hoeveelheden op ons af komen. Doordat we verder moeten afslanken hebben we nauwelijks nog tijd om onze toren uit te komen’, zo verzuchtte hij. Verbijsterd hoorde ik zijn verhaal aan. Wilde dit Kabinet het niet helemaal anders gaan doen? Waren zij niet begonnen aan hun zogenaamde ‘100 dagen tournee’ waarin ze vooral benieuwd waren wat de burger er eigenlijk van vond? Was dit niet de tijd waarin er steeds meer voorbeelden opdoemen waaruit blijkt dat beleid en uitvoering zo dicht mogelijk op elkaar georganiseerd moeten worden? Was het geen publiek geheim dat een succesvolle implementatie begint bij beleidsmakers zich ook echt verdiepen in de problematiek van de collega’s die met dat beleid daadwerkelijk aan de slag moeten? Waren we dan vergeten dat een gemeenschappelijke en integrale aanpak van maatschappelijke vraagstukken gewoon vereist dat beleid en uitvoering gelijkwaardig gepositioneerd moeten worden? Hadden we dan geen oog meer voor het werkplezier - en daarmee natuurlijk ook de effectiviteit - van het ambtenarenapparaat?
Maar wat mij nou wel verwondert, is de vraag of de politiek dit beseft. Realiseren Kamerleden zich wel dat het trots zijn op het stellen van een baaierd aan vragen tot consequentie heeft dat we elkaar in Den Haag gewoon aan het werk houden? Dat de ene toren de andere aan de praat houdt en dat de patiënt, de leerling of de burger aan zijn lot wordt overgelaten? Dat we steeds weer in dezelfde val trappen: er worden prachtige nota’s gefabriceerd waar we het in Den Haag over eens zijn, maar waar de uitvoerders werkelijk kippenvel van krijgen.
Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden van Kamerleden die hun zomerreces gebruiken om maatschappelijke stages te lopen en die met de ‘poten’ in de dagelijkse klei staan. Of ambtenaren die door interactieve beleidsvorming samen met de stakeholders en actoren beleid gaan maken. Die inzien dat de overheid in het maatschappelijke speelveld een andere rol heeft gekregen: dat het niet meer gaat om eenzijdig dicteren en de lakens uitdelen maar om als medespeler met de verantwoordelijke organisaties zaken voor elkaar te krijgen. Samen het optimum vinden, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid. Die uit hun hok komen en de dialoog starten met de collega’s uit het veld, gewoon op de vloer! Die luisteren naar hun behoeftes en die zich weten te verplaatsen in de taaie weerbarstige problematiek van hun praktijk. Die dat weer meenemen naar Den Haag en dat dan weten te vertalen naar uitvoerbaar beleid.
Laten we dus beseffen dat wederzijdse afhankelijkheid, de échte samenwerking pas ontstaat als je niet meer denkt in termen van winst of verlies, maar in de sfeer van gemeenschappelijk winnen. En dat winnen is dan niet een geaccordeerde beleidsnota, maar geïmplementeerd beleid!
Over Dirk-Jan de Bruijn
Bedrijfseconoom Dirk-Jan de Bruijn is sinds 2004 actief in verschillende management- en directiefuncties binnen de Rijksdienst. Met een forse verandercomponent. Daarvoor was hij gedurende een twintigtal jaren actief als managementconsultant in het publieke domein verbonden aan Deloitte (en rechtvoorganger Bakkenist) en IBM. Hij heeft zich gespecialiseerd in netwerkleiderschap en systeeminnovatie.