‘Dus waarom zou het feit dat ik Joods ben belangrijk zijn, laat staan iets van doen hebben met dat gevoel van anders zijn? Alleen omdat ik zo veel familie heb verloren, en die hele vooroorlogse cultuur is verdwenen? En wat maakt het uit dat ik kind ben van generaties vluchtelingen? Ik spreek toch Nederlands en ben hier geboren? Is het dat onderliggende gevoel van onveiligheid dat mij anders maakt, of hoef ik niet verder te kijken dan mijn uiterlijk en mijn achternaam? Het laat me niet los.’
Prazdny is een kind van Tsjechische vluchtelingen. Ze is weliswaar in Nederland geboren en getogen, maar heeft zich altijd net even anders gevoeld. Steeds vaker vraagt zij zich af of dit gevoel voortkomt uit haar uiterlijk, haar achternaam of haar joodszijn. ‘Quod erat demonstrandum: in de straten van Tel Aviv voel ik mij thuis. Mijn uiterlijk voelt zich hier thuis. Ik kijk naar passerende gezichten, en voel niks dan herkenning. Ze zijn zo verschillend maar zo vertrouwd. De ogen, de wenkbrauwen, de neuzen. Maar vooral de niet-witte huidskleuren. De haren: alle variaties bruin, zwart, rood, soms een blondine, maar herkenbaar. Joden. Ik ben onder Joden.’
Prazdny hanteert een prachtige schrijfstijl. Een uiterst fraai taalgebruik en ruime woordenschat kenmerken haar stijl. Eigentijds, vlot, maar vooral met respect voor het geschreven woord. ‘Ons ongedwongen gekwek valt stil, alleen onze ademhaling is nog hoorbaar. We zijn plezant gevangen in een tijdloze warmte, een oergevoel van baarmoeder en zacht gas en boven ons een felle zon in een stralend blauwe hemel. We baden letterlijk in licht, warmte streelt en kietelt onze huid. De witheid van deze kamer versterkt het gevoel. Magistraal. Soms is het echt goddelijk, verrukkelijk om in leven te zijn, te kunnen voelen.’
Op verfijnde en terughoudende wijze weet Prazdny bovendien de emotie over te brengen. Bij gebrek aan eigen tranen heb ik in haar plaats gehuild om de ‘duizenden, honderdduizenden, miljoenen opgestapelde vermoorde kinderen’ waarmee de auteur geconfronteerd wordt tijdens haar bezoek aan Yad Vashem. Wanneer je dat effect bij je lezers kunt bewerkstelligen, dan ben je naar mijn mening een zeer kundig auteur. Prazdny is tot aan haar derde levensjaar tweetalig opgevoed. Het frustreert haar dat ze, wanneer ze een groot aantal documenten onder ogen krijgt die haar verder kunnen helpen in haar zoektocht, de taal niet (meer) machtig is. Ook tijdens de reis die ze met haar moeder onderneemt naar Israël, bewerkstelligt dit een gevoel van buitengesloten zijn.
‘Op ons Joden over de hele wereld verspreid en van elkaar vervreemd door taal, afstand en tijd. Op jou. Op ons, die de familie weer bij elkaar kunnen brengen. En op innerlijke rust na een dapper gestreden strijd. We toosten. Ik had het niet beter kunnen verwoorden.’
‘Verloren taal’ is een prachtig en indrukwekkend boek, geschreven door een bijzonder talentvolle auteur van wie wij, naar ik hoop, nog veel zullen horen en vooral lezen! Ik heb mij mee laten voeren op de zoektocht van deze auteur naar haar roots; haar ander-zijn. Ik keek over haar schouder mee bij elke ontmoeting en elke ontdekking of openbaring. Deze ‘reis’ zal mij nog lang bijblijven en ik dank de auteur dat ik met haar ‘mee mocht’.